-
Laatst bijgewerkt op

De klimaattop over klimaatfinanciering gaat door in Bakoe, de hoofdstad van Azerbeidzjan (© Getty Images).
De klimaattop in Bakoe (Azerbeidzjan) – van 11 tot 22 november 2024 – wil vooral de klimaatfinanciering van ontwikkelingslanden afhandelen. De standpunten zijn sterk gepolariseerd. Daarom blijven België en de EU open praten met alle partijen om de patstelling te doorbreken.
Ook dit jaar ontbrak het niet aan onheilspellende berichten, zowel dichtbij als veraf. Denk aan de enorme waterbom over Oost-Europa, zware bosbranden in Bolivia en Brazilië, extreme overstromingen in de Marokkaanse woestijn, overvloedige regenval in West- en Centraal-Afrika, een uitzonderlijk lange hittegolf in Antarctica…
En misschien vind je dat de overgang naar meer hernieuwbare energie en een verregaande aanpassing aan het wijzigend klimaat nogal moeizaam verloopt? En toch, op de achtergrond blijven de nationale klimaatdelegaties – waaronder de Belgische – gestaag verder werken om het klimaatakkoord van Parijs in praktijk te brengen.
New Collective Quantified Goal
De vorige klimaattop in Dubai – de COP28 – mochten we een succes noemen. Hij klokte immers af met heldere doelstellingen om de broodnodige energietransitie uit te voeren én om ons zo goed mogelijk aan te passen aan de klimaatverstoring. Nu is het nog noodzakelijk om uit te stippelen hoe we dat zullen realiseren, in de eerste plaats waar het geld vandaan zal komen.
En dat is precies wat er op de plank ligt van de volgende klimaattop – de COP29 – die doorgaat in Bakoe (Azerbeidzjan) van 11 tot 22 november 2024. Daar moeten alle landen een akkoord vinden over een New Collective Quantified Goal (NCQG), een nieuwe kwantitatieve collectieve doelstelling rond klimaatfinanciering. Waar gaat het over? Wat zijn de knelpunten? Eens te meer mochten we ons oor te luisteren leggen bij Ulrik Lenaerts (FOD Buitenlandse Zaken), de nummer 2 van de Belgische klimaatdelegatie.
100 miljard dollar klimaatfinanciering
In het klimaatakkoord van Parijs – en zelfs tijdens de top in Kopenhagen in 2009 – was er al afgesproken dat de rijke landen jaarlijks 100 miljard dollar op tafel zouden leggen om de ontwikkelingslanden bij te staan. Maar dat verliep moeizamer dan gepland. Tijdens de COP26 in Glasgow (2021) bleek dat in 2019 maar zo’n 80 miljard gehaald werd. Dit jaar bracht de OESO – die de berekeningen maakt – hoopvoller nieuws: in 2022 bedroeg de totale klimaatfinanciering 115,9 miljard dollar, meer dus dan overeengekomen.
Maar daarmee is de kous zeker niet af! In 2009 baseerde men zich op een erg onvolledige inschatting van de investeringen die nodig zijn om de opwarming te beperken tot 2°C. Bovendien zijn intussen de doelstellingen verscherpt en willen we graag 1,5°C realiseren. Daardoor moeten we al tegen 2050 volledig klimaatneutraal zijn en moet dus het hele energiesysteem aangepast worden. Dat betekent (1) grootschalige investeringen voor hernieuwbare energie, (2) onze huizen en ons transport veel minder laten uitstoten en (3) onze infrastructuur aanpassen om de klimaatverstoring het hoofd te bieden.
Daarnaast hebben we af te rekenen met inflatie en stipuleerde het Parijsakkoord uit 2015 al dat we de klimaatfinanciering in 2025 zouden herzien. Het is deze herziening die nu bovenaan de agenda staat van de COP in Bakoe.

Brandweerlui gebruiken een boot om mensen te redden uit overstroomde gebieden in Tsjechië (september 2024) (© Shutterstock).
Meer dan de helft leningen
Overigens blijkt niet iedereen even tevreden met wat er allemaal als klimaatfinanciering in rekening gebracht wordt. De OESO hanteert nochtans vrij strikte voorwaarden. Enkel financiering die heel direct gebruikt wordt voor klimaatacties komt in aanmerking. Maar de OESO is wel afhankelijk van wat de donerende landen als cijfers doorgeven. En vaak tellen ze leningen mee. Gevolg: meer dan de helft van de klimaatfinanciering bestaat uit leningen waar ontvangende landen dus interest moeten op betalen.
En dat vinden ngo’s en ontwikkelingslanden niet kunnen. Het klimaatgeld mag die landen niet opzadelen met een extra schuldenlast, vinden ze. Overigens doet België het hier uitstekend. Bijna al onze klimaatfinanciering bestaat uit giften, op een klein bedrag aan investeringen na, uitgevoerd door BIO, de Belgische Investeringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden.
2,4 biljoen dollar noden
Dan rest nog de allergrootste uitdaging. In werkelijkheid liggen de investeringsnoden veel veel hoger, berekende de onafhankelijke expertengroep rond klimaatfinanciering (High Level Expert Group on Climate Finance). Meer bepaald jaarlijks 2,4 biljoen dollar – 2.400 miljard dus – tegen 2030!
Een onhaalbaar bedrag? Toch niet, op voorwaarde dat alle investeringsstromen - zowel publiek als privaat - gericht zijn op de klimaatnoden. Het gaat hier immers om investeringen in infrastructuur (1) voor hernieuwbare energie en (2) om de verwachte klimaatextremen op te vangen.
Alle landen dienen sowieso te investeren in energievoorziening voor hun bevolking, in veerkrachtige voedselvoorziening en zo meer. Het bedrag dat ze zouden investeren in fossiele energie kunnen ze nu inzetten in klimaatneutrale alternatieven. En dat hoeft geen grote extra kost met zich mee te brengen en biedt op termijn zelfs talrijke voordelen, ook op vlak van gezondheid en werkgelegenheid.
Bovendien gebeuren die investeringen hoe dan ook in de eerste plaats door de private sector die daarmee een return on investment beoogt. Die 2,4 biljoen dollar betreft dus zeker niet allemaal publiek geld, maar veeleer een waaier van uiteenlopende financieringsbronnen.
2 kampen
De COP29 in Bakoe moet dus de knoop van de klimaatfinanciering doorhakken: welk bedrag streven we na vanaf 2025? De overgrote meerderheid van de landen – op een paar uitzonderingen na – wil wel degelijk ambitieuze klimaatplannen uitdokteren én zorgen dat er daarvoor financiering stroomt, alleen zijn de standpunten gepolariseerd over hoe dat te realiseren.
We stellen vast dat er voornamelijk 2 kampen zijn die vrij strikt vasthouden aan hun visie: de rijke, geïndustrialiseerde landen aan de ene kant, en de ‘ontwikkelingslanden’ – met inbegrip van de opkomende economieën – aan de andere kant. Beide zitten vast in hun perceptie over wat de andere wil.
Veellagig versus publiek
Zo hameren de ontwikkelingslanden erop dat er eerst een akkoord moet zijn over een nieuw bedrag voor klimaatfinanciering vanaf 2025 dat vooral uit publieke subsidies moet bestaan. Het vertrekpunt voor hen is dat de investeringsnoden maximaal ingevuld worden door publieke financiering van de rijke landen. Dat zou een drastische opschaling betekenen van de internationale financiering tot een veelvoud van de huidige 100 miljard dollar. Het aantrekken van meer private middelen zouden zij liever op een later moment bespreken.
De rijke landen daarentegen verkiezen de verschillende lagen van financiering terzelfder tijd aan te pakken. Dat gaat dan, naast het publieke geld, ook over de honderden miljarden die nodig zijn om de klimaatneutraliteit te realiseren: meer hernieuwbare energie, hogere energie-efficiëntie en zo meer.
Dat zal in grote mate afkomstig moeten zijn van de private sector. Om die investeringen aantrekkelijk te maken, zal er wel nog een gezondere investeringsomgeving moeten gecreëerd worden in de ontwikkelingslanden met schappelijke, niet erg hoge rentes en zo meer.
Maar er kunnen zeker nog andere bronnen benut worden. Denk aan de input van ontwikkelingsbanken, binnenlandse investeringen, heffingen op internationale scheepvaart en luchtvaart, de internationale monetaire instellingen tot meer klimaatactie aanzetten, en buitenlandse schuld van ontwikkelingslanden kwijtschelden in ruil voor klimaatacties van ontwikkelingslanden.
Blijven praten
De rijke landen vinden dat deze veellagige aanpak veel meer effect kan scoren, aangezien de werkelijke noden 2,4 biljoen dollar bedragen. Maar de ontwikkelingslanden vrezen dat de rijke landen daarmee hun verantwoordelijkheid – de arme landen helpen in de strijd tegen de klimaatverstoring waar ze zelf nauwelijks toe hebben bijgedragen – ontlopen en willen afschuiven op onder andere de private sector.
Voorts wensen de ontwikkelingslanden dat er aparte bedragen vastgepind worden op de verschillende categorieën: aanpassing, loss and damage, mitigatie (beperking uitstoot)… De EU vindt echter dat dat niet zo eenduidig kan. De categorieën zijn immers niet altijd scherp te onderscheiden en helpen niet om meer investeringen te mobiliseren.
België doet en deed er in elk geval alles aan om zo veel mogelijk te blijven praten met alle delegaties – onder andere tijdens het Belgische voorzitterschap van de EU. Open kaart spelen om misverstanden uit de weg te ruimen, de meerlagige visie in al zijn nuances uitleggen op basis van diepgaande analyses over wat we nodig hebben voor de energietransitie… Alleen zo kunnen we de patstelling doorbreken.
Donorlanden verruimen
Een ander knelpunt gaat over welke landen moeten bijdragen. Aanvankelijk waren de donoren voornamelijk landen van de OESO, de ‘club van rijke landen’. Maar de wereld is ondertussen geëvolueerd! Zeker als we kijken naar het gemiddelde bbp per inwoner zijn sommige golfstaten vandaag rijker dan veel Europese landen. Bovendien geldt het principe: de vervuiler betaalt. Dus, wie veel uitstoot – ook de petroleumlanden – zal ook veel betalen. De rijke landen vinden bijgevolg dat ook een 10-tal bijkomende rijke landen – waaronder de golfstaten – moeten doneren.
De Verenigde Arabische Emiraten – een golfstaat – levert wel al een mooie bijdrage aan het loss and damage-fonds en China doet veel buitenlandse investeringen, toch zou een uitbreiding van de donorlanden de klimaatfinanciering met 20 à 25% doen stijgen! Alleen willen de ontwikkelingslanden en bloc niet praten over die verruiming.
Een mogelijke uitweg bestaat erin om de landen niet met naam te verplichten, maar enkel te vermelden dat landen die daar de rijkdom voor hebben, extra moeten bijdragen – volgens het principe ‘de vervuiler betaalt’. Dat kan onrechtstreeks druk zetten op die landen.
Andere punten
Als de COP29 erin slaagt de knoop van de klimaatfinanciering door te hakken, kunnen we zeker gewagen van een succes. Toch staan er nog andere punten op de agenda. Zo moet de top een duidelijk signaal geven dat alle landen in 2025 hun vernieuwde – verhoogde – nationale klimaatplannen – voor na 2030 – moeten neerleggen. De COP30 in Belém (Brazilië) volgend jaar zal dan alles in kaart brengen.
De landen zullen ook aangemoedigd worden om hun eerste Biennial Transparency Report nog dit jaar in te dienen. Daarin moeten ze hun vooruitgang bespreken in het terugdringen van hun emissies. Transparantie is een essentiële pijler van het klimaatakkoord van Parijs omdat het zorgt voor wederzijds vertrouwen.
Er zal ook gewerkt worden aan indicatoren om de aanpassing te kunnen meten én aan hoe we heel concreet de heldere doelstellingen van de COP28 in Dubai zullen realiseren. Er moet ook meer duidelijkheid komen over de financiering van het loss and damage-fonds. Artikel 6 – een marktmechanisme waarmee de reductie van koolstofuitstoot als een ‘koolstofkrediet’ kan verhandeld worden - moet verder opgeklaard worden. Kleine landen – onder meer eilandstaten – zouden een betere toegang moeten krijgen tot klimaatfinanciering. En zo meer.
Belgische delegatie
Het worden alvast weer 2 uiterst drukke weken. De Belgische klimaatdelegatie staat in elk geval – zoals steeds – paraat. Ook dit keer is er veel interesse vanwege de Belgische private sector, onderzoeksinstellingen, ngo’s etc. Het Belgisch Ontwikkelingsagentschap Enabel zal er eveneens zijn.
De aanwezigheid van al die spelers geeft een impuls aan de onderhandelaars om het beste van zichzelf te geven en voor ambitieuze klimaatplannen te gaan. Hopelijk kunnen er veel knopen doorgehakt worden. In januari berichten we over de resultaten.
EU houdt vast aan haar klimaatambities
Toegevingen aan protesterende boeren, een ietwat afgezwakte natuurherstelwet…, je zou de indruk krijgen dat de EU achteruitkrabbelt met haar ambitieuze Green Deal. Niets is minder waar, zegt Lenaerts. ‘Het Belgische voorzitterschap is er zelfs in geslaagd om het Fit for 55-pakket – het concrete plan voor een groene transitie - volledig af te ronden met in het bijzonder nieuwe emissienormen voor zware voertuigen en certificering van koolstofverwijdering. De klimaatdoelstellingen zijn in wetten gegoten en blijven dus overeind. Dat betekent klimaatneutraliteit tegen 2050. Alleen komt er meer aandacht om de competitiviteit van de Europese industrie te ondersteunen.’
Ook de nieuwe Europese Commissie die eraan zit te komen, heeft ervaren en sterk gemotiveerde commissarissen die voluit achter de Green Deal staan. ‘Teresa Ribera – ‘schone en competitieve transitie’ – is een zwaargewicht qua klimaatambitie en was heel actief daaromtrent in Spanje. De Nederlander Wopke Hoekstra – ‘klimaat en schone groei’ – heeft in de vorige Commissie al bewezen dat hij stevig aan de kar kan trekken. En de Deen Dan Jørgensen – ‘energie’ – is eveneens een bedreven klimaatonderhandelaar.’
Met haar Fit for 55-pakket heeft de EU nu al haar vernieuwde nationale plan vastgelegd, ruim vóór de COP30 in Belém. Dat geeft een krachtig signaal aan markten en investeerders, alsook aan andere internationale partners om hun ambitie te verhogen om de opwarming te kunnen beperken tot 1,5°C.
Nog enkele cijfers. Van de 116 miljard klimaatgeld in 2022 leverden de EU en haar lidstaten 28,5 miljard dollar. Nog in 2022 stootte de EU al 32,5% minder broeikasgassen uit dan in 1990. Dat moet minstens 55% worden tegen 2030.
Meer over Planeet

EU legt volle gewicht in de schaal voor VN-akkoord rond de bescherming van de mariene biodiversiteit
In het kader van het Belgische EU-voorzitterschap zat een collega van onze FOD de EU-werkgroep zeerecht (COMAR) voor. Met succes...

COP28: ‘historische consensus is maar het begin van de weg’ – 12 VRAGEN
In 12 vragen loodsen we je achter de schermen van een behoorlijk geslaagde klimaattop in Dubai.

Ook kinderen hebben hun klimaattop!
UNICEF België organiseerde de allereerste nationale Kinderklimaattop. Omdat de klimaatcrisis evengoed een kinderrechtencrisis is...